OPA EN DE KELOTEKAARS (TORENWEG, SCHOORL 1984 )
‘Jongens Opa v/d Bosch komt een paar dagen logeren’. Jippieieieie dacht ik bij mezelf en keek mama nog es aan terwijl ik me afvroeg of ze het echt meende. Want als Opa kwam was het altijd lachen.
Opa kwam uit Amsterdam en dat was een heeeeeeeele grote stad. Als Opa er was waren er ook altijd ineens kabouters, zo zei hij ons. En het gekke was dat in ons vorige huis dan buiten ook echt kabouters onderaan de grote Eikeboom zaten. Echt waar! Als papa of mama ons dan uit school haalde en we stapten de auto uit stond Opa altijd al klaar voor het hek met zijn kraakheldere grijze kuif naar achteren gekamd en zijn mond in een grote grijns. In plaats van ons te begroeten zei hij dan eerst ‘Zo kinders, lopen jullie maar es even met mij mee’ en dan liepen we vijf stappen naar de Eikeboom en daar zat ie weer, een
kabouter. Met een gleuf in zijn achterhoofd. Verdomt als het niet waar was.
‘Weet je wat we dan doen jongens, zei opa, we geven hem een vier kwartjes. Voor
iedereen een. Alexander, Angelique, Natascha en Carrempie, ieder 1. 'Die
kabouter bewaart dat wel onder z’n baard, en nou hup naar binnen want ik heb
nog meer te doen.’ En als Opa dan weer naar huis was, hadden de kabouters zich
ook weer verstopt. Heel vreemd.
Zo is mijn opa, altijd iets bijzonders. Nu dus ook, Opa was er inmiddels en ik kwam uit school tussen de middag. ‘Mama, riep ik uitgelaten, we gaan straks een kerststukje maken en ik moet een kaars meenemen en dan een mooi lint erom heen zei juffrouw Tjallie!’ . Mama zei dat ze wel een hele mooie kaars had voor me en dook de kelder in om het meteen te pakken. ‘Laat mij je daar maar es bij helpen kleine.’ ‘Ik kan dat heel goed’, zei hij, ‘geef maar een lint, ah ik zie al wat’. Aangezien we net de avond daarvoor de kerstboom hadden opgezet en versiert met ballen, engelenhaar, lint en lampjes, had Opa zich al snel zelf voorzien van een stuk lint. De naalden van de boom lagen in een spoor achter hem aan tot aan de tafel waar hij es op zijn gemak aan ging zitten.’ Pak effe een schaar kleine’ zei hij. Mama kwam op dat moment vol trots de kamer in met een kaars. ‘Kijk es, wat een mooie, dit is een druipkaars!’. ‘Zeg Pa daar hoef je geen lint omheen te doen hoor zo is hij al mooi genoeg!’ . ‘Jawel, hier die kaars!’ zei Opa .
‘Opa wat doe je nou ‘zei ik . Ik zat kwispelend achterstevoren op de bank omdat de rugleuning richting de tafel stond. Brandend van nieuwschierigheid zat af te wachten hoe hij deze kaars nog mooier ging maken. Opa was het lint keistrak om de kaars aan het draaien zodat de stukjes 'druip' in het rond vlogen. Ik vroeg me af of dat nou echt de
bedoeling was maar het kwam vast goed. ‘ Opa dat .’, ‘ hou je mond dit is goed zo’ . ‘Oh ‘zei ik en kon het lachen wat zo onderin mijn tenen begon op te kriebelen niet langer weerstaan. Traaaanen over m’n wangen. ‘ Wat een kelotekaars’ zei Opa na een hoop inspanning. Opa was driftig bezig het lint proberen vast te maken zodat het bleef zitten..
Inmiddels was het een minuut of tien later en opa zijn anders zo keurige kuif stond aan een kant omhoog. Er lag overal schitterende stukjes 'druip' van de inmiddels drie stukjes kaars en het lint was helemaal in de krul getrokken en verfomfaait. ‘Truud heb jij nog zo’n kaars?’ vroeg opa aan mama. ‘Nee alle kaarsen zijn op, ik moet even nieuwe halen vanmiddag’ zei ze. ‘Godsamme kleine, die kaars was al stuk hoor’ zei opa.
Met rode wangen, kramp in m’n kaken van het lachen en een voldaan gevoel ging ik weer terug naar school. ‘Waar is je kaars Carmen?’ vroeg juf Tjallie. ‘Die heb ik niet’ zei ik trots,
‘mijn Opa zegt dat er in een kerstukkie helemaal niet zo’n kelotekaars hoort!’
